...

Exact tachtig keer concerteerde bassist Harry Emmery, docent op het Utrechts Conservatorium, op het North Sea Jazz Festival; soms drie keer per dag. Hij werkte er met talloze excentrieke, arrogante, beminnelijke en geniale musici. Nederlands meest flexibele bassist.

Ze droeg een nauwsluitende glitterjurk die haar corpulente postuur zonder enige terughouding deed uitkomen, en een pruik die ze bij het slotapplaus als een hoed afzette. Ze heette Dorothy Donegan, gaf excentrieke pianoconcerten en was op het North Sea Jazz Festival van 1977 de vuurproef van een jonge Nederlandse bassist: Harry Emmery.

Emmery: "Pas drie minuten voor we op moesten, verscheen ze in de kleedkamer. De drummer en ik kregen nog net de gelegenheid haar een handje te geven. We hadden geen idéé wat ze ging spelen. Nou, dat mens speelde dus álles: van Chopin tot de Tiger Rag en dan weer helemaal terug. En ik moest alles maar zien te begeleiden. Puur op het gehoor, want er was geen bladmuziek, en van repeteren was al helemáál geen sprake.

Maar het ging prima; voor mij was het gewoon een kwestie van goed luisteren en de juiste noten vinden." Het publiek reageerde uitzinnig, en Donegan was dat jaar de grote ontdekking van het festival. Het jaar daarop moest ze terugkomen, en een jaar later wéér, steeds in een grotere zaal van het Haagse Congresgebouw.

Emmery: "Uiteindelijk hebben drummer Eric Ineke en ik haar vier, vijf keer begeleid; de laatste keer stonden we in de enorme, pluchen PWA-zaal. Op een gegeven moment zei ze: "And now, we're gonna feature our bass player in 'Satin Doll'." Daar hadden we niets over afgesproken, maar goed; dat stuk kende ik wel. Ik wist me er uit te redden.''



Dorothy Donegan (1924-1998) is niet meer onder ons, maar met Harry Emmery (1951) gaat het prima. Vooral sinds hij, midden jaren zeventig, door de organisatie van het North Sea Jazz Festival werd ontdekt. Hij werd al spoedig in allerlei formaties ingezet, hetgeen culmineerde in maar liefst negen(!) optredens op de edities van 1979 en 1983. Zowat alle Amerikaanse en Nederlandse solisten die geen eigen bassist hadden meegenomen, werden Harry toegewezen. "Op het komende festival speel ik er voor de 81ste keer; ik sta op zaterdag in de Van Gogzaal met Piet Noordijk. Daarmee ben ik recordhouder, geloof ik. Mijn vrouw, die de boekingen doet, heeft dat opgemerkt en met de festival- organisatie gebeld. Ze hadden er nog niet bij stilgestaan, en zelf let ik ook niet op dat soort dingen. Ze hebben beloofd: 'We gaan er iets aan doen!' Maar ik mag nog niet weten wát."

Lees meer

In de loop van zo'n druk festival - drie concerten per dag - kom je "in een soort roes" terecht, constateert de bassist. "Je krijgt nauwelijks de kans tot rust te komen, maar je speelt wel met waanzinnige muzikanten. Beroemdheden die je alleen van platen kende; opeens sta je naast ze. Het enige probleem voor mij was om met bas en versterker op tijd van de ene naar de andere zaal te komen. Ik moest iemand zien te charteren om de versterker te dragen, en iemand die vooruit liep om de mensen in al die gangen opzij te laten gaan. Zie je maar eens tussen al die menigtes door te wurmen. Ik weet nog dat ik bij Frank Foster weg moest hollen gedurende het slotapplaus, omdat ik met Al Grey moest spelen. Daar waren ze al aan het eerste nummer begonnen, toen ik de bas op de versterker aansloot." Tussendoor lette Emmery goed op de monitors, de televisie- schermen die overal in het immense zalencomplex waren opgesteld, want daarmee werden soms invallers opgeroepen. 'Harry Emmery, 23.00 uur melden in de Faya Lobbi Zaal', stond daar dan op te lezen. De honoraria werden uitgekeerd in de 'betaalkamer', een hokje in de 'spelonken onder het gebouw', waar twee jongens achter een tafel zaten. "Je moest er zelf heen gaan, en er werd per concert afgerekend. Ik ben daar nog een keer lelijk verdwaald, toen ik er met een enorme zak geld liep te sjouwen. Ik voelde me net Dagobert Duck."

Waar moet je over beschikken om zo breed inzetbaar te zijn? Tempovastheid natuurlijk, een precieze intonatie en een aanzienlijke repertoirekennis. "Je moet veel stukken kennen, liefst in allerlei toonsoorten. Want dat wordt van je verwacht. Je mag blij zijn als er nog een titel en een toonsoort wordt omgeroepen; meestal spelen ze direct een intro en moet je maar zien. Wat je niet kent, moet je zo snel mogelijk oppikken, als er geen bladmuziek is. Eén chorus, en alle noten moeten raak zijn." Veel ervaring deed Emmery op gedurende een engagement van vier maanden in een Haagse nachtclub. "Ik had nog maar heel weinig jazz gespeeld, toen gitarist Joop Scholten mij belde voor die schnabbel. Dat was in 1973. Hij kon op korte termijn niemand anders vinden, en had via-via mijn telefoonnummer gekregen. Uiteindelijk hebben we daar máánden gezeten, iedere nacht van elf tot vier uur. Ik kende in 't begin alleen de blues en 'Autumn Leaves', maar Joop vond het prachtig. "Je bent nét Ron Carter," zei hij. Daar had ik nog nooit van gehoord." Een zekere stressbestendigheid kan ook geen kwaad. "Mijn vader, die dertig jaar lang cello speelde in het Rotterdams Philharmonisch Orkest, raadde mij af in de muziek te gaan. Dat vak zou te zware eisen stellen, muzikaal en mentaal. Maar op 't podium ben ik voor niemand bang. Ik weet wat ik kan, en ik benader mensen rustig. Als anderen zenuwachtig doen, ga ik daar niet in mee. Ik hoor wel eens zeggen dat ik mensen kalm lijk te maken."

"Ik word nu gebeld omdat ik Harry Emmery ben; zo hoort 't ook."
Harry Emmery besloot rond 1990 het bestaan van sessiemuzikant vaarwel te zeggen. Hij verhuisde naar een boerderij bij het Drentse dorp Ruinerwold om een reden te hebben slecht betalende schnabbels niet aan te hoeven nemen. "Nou, dat is gelukt. Ik speel nu zo'n honderd keer per jaar; dat is meer dan genoeg. Je ziet ook, dat al die Amerikaanse solisten - voor zover ze nog leven - hun eigen bassist meenemen. Ik doe nu ook werk als producer, en ik geef les op het Utrechts conservatorium; ik leid de bigband, geef combo- lessen en heb een paar bassisten onder mijn hoede." Hij wil vooral worden gevraagd als leider en solist. "Met mijn vrouw Terry hebben we The Great Female Voices opgezet: mijn trio en een hele stoet uiteenlopende zangeressen. We gaan daarmee een theatertournee maken in het seizoen 2004 - 2005." Zijn eigen spel onderscheidt zich dankzij een zelf- bedachte techniek: het thumbing. Dat klinkt enigszins als funky basgitaarspel en is te horen in zijn duo Bass To Bass, met Concertgebouw-bassist Gé Vrijens. "Ik word nu gebeld omdat ik Harry Emmery ben; zo hoort 't ook."

Bron: Utrechts Nieuwsblad/Amersfoortse Courant